“het Joodse Bruidje”
Isaak en Rebekka, ook Portret van een paar als Isaak en Rebekka en bekend als Het Joodse bruidje of De Joodse bruid, is een schilderij van de Nederlandse schilder Rembrandt van Rijn in het Rijksmuseum in Amsterdam. Het doek is eigendom van de gemeente Amsterdam en is sinds 1885 in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum. Het dateert volgens het Rijksmuseum uit circa 1665- circa 1669, de late periode van de schilder. Het betreft een verstilde voorstelling van een man en vrouw in innige omhelzing tegen een diffuse achtergrond waaruit elk detail geweerd is. Het werk wordt beschouwd als een van Rembrandts meesterwerken. Vincent van Gogh was zo onder de indruk van Het Joodse bruidje toen hij het in 1885 samen met een vriend zag, dat hij zei: ‘Geloof je nu wel, en dat meen ik oprecht, dat ik tien jaren van mijn leven wilde geven, als ik hier voor dit schilderij veertien dagen nog kon blijven zitten met een korst droog brood voor voedsel. Aan zijn broer Theo schreef Van Gogh in oktober dat jaar: ‘Wat een intiem, wat een oneindig sympathiek schilderij’.
Het stelt een man en een vrouw voor in een innige omhelzing. De man houdt zijn rechterhand tegen de boezem van de vrouw. Tegelijkertijd rust zijn linkerhand op haar linkerschouder. Zij houdt met haar linkerhand losjes de rechterhand van de man tegen haar borst. Haar rechterhand rust op haar onderbuik. Deze gebaren bepalen de emotionele en fysieke kern van het schilderij. De man en vrouw zijn de enige menselijke figuren op het schilderij.
Van een schets in Amerikaans particulier bezit wordt verondersteld dat het een voorstudie is. Hierop is een paar te zien waarbij de vrouw op de schoot van de man zit, met op de achtergrond eveneens een plant op een balustrade en eenzelfde soort andere architectonische achtergrond. Uit een röntgenfoto blijkt dat Rembrandt oorspronkelijk van plan was om ook op het schilderij de vrouw op de schoot van de man te laten plaatsnemen. Op de schets is rechts het gezicht van een man te zien, die het tweetal gadeslaat, een detail dat op het schilderij ontbreekt. Het is deze man die kunsthistorici de indruk geeft dat de schets en het schilderij een weergave zijn van de Bijbelse Isaak en zijn vrouw Rebekka. Dit echtpaar werd volgens het boek Genesis door een hongersnood gedwongen om naar het land der Filistijnen van koning Abimelech te vluchten. Aangezien Isaak bang was om vermoord te worden door mannen die het voorzien hadden op zijn vrouw, deed hij zich daar voor als haar broer. Abimelech spotte het paar echter in een innige pose, maar ze werden niet gestraft doch alleen vermaand. De Filistijnse mannen kregen vervolgens de opdracht om Isaak en Rebekka ongemoeid te laten.
De titel, Het Joodse bruidje, waaronder het schilderij het meest bekend staat, moet echter niet al te letterlijk worden genomen. Het is onzeker of zij Joods is. Wie er dan wel zijn afgebeeld, is onderwerp van speculatie. Het is mogelijk dat Rembrandt het werk in opdracht van het paar schilderde en dat zij zich als de Bijbelse figuren Isaak en Rebekka lieten afbeelden. Jonathan Bikker meent dat dit wellicht het geval is geweest. Dergelijke portretten (portraits historiés) waren niet ongebruikelijk in Rembrandts tijd en Isaak en Rebekka kwamen vaak voor op medailles die geschonken werden bij verlovingen en huwelijken. Ook kwamen ze indertijd voor in pamfletten uit Holland die ter gelegenheid van een huwelijksfeest gedrukt werden.
Het schilderij gaat tegen een aantal conventies van zijn tijd in. In de achtergrond ontbreken vrijwel alle details. En in een periode waarin het juist mode werd glad, effen te gaan schilderen, blijft Rembrandt trouw aan de werkwijze waarom hij bekend is: dik opgezette verf in reliëf, vaak met het paletmes aangebracht, waardoor de parels en juwelen driedimensionaal lijken. Bij de handen zijn de vingernagels niet geschilderd. De vaagheid die daardoor wordt bereikt, suggereert beweging en gebaar.
In de schaduwpartijen van de mouw van Isaak werd synthetisch orpiment aangetoond. Dit giftige arseengeel werd maar zelden in de olieverftechniek toegepast. De pasteuze lichtere delen waren gemengd met loodtingeel, gele oker en loodwit.
tekst gekopieerd van Wikipedia
Het gat in de trommel van de Nachtwacht
Als onderdeel van de restauratie van De Nachtwacht wordt onderzocht wat vroeger met het schilderij is gebeurd. Allerlei details komen daarbij aan bod. Hoe komt dat gat eigenlijk in de trommel?
KEES KEIJER
De hond op De Nachtwacht schrikt, zakt door zijn poten en begint te blaffen. En het is duidelijk waarom. Achter hem gaat een musket af en recht voor hem slaat een tamboer op een grote trommel. De Nachtwacht verbeeldt een kettingreactie die begint met een commando van Frans Banninck Cocq. Dan komt ook de tamboer in actie. Zijn trommel heeft een gat. Zo kan de lucht die verplaatst wordt door het slaan ontsnappen.
Maar het gat in de trommel is ook in werkelijkheid een gat in het schilderij. Ooit is een stukje van het schilderij verdwenen, waarna het bewuste deel werd gerestaureerd met een inzetstuk waarop een nieuw gat werd geschilderd. In 1975 werd het schilderij van Rembrandt gerestaureerd nadat een psychisch gestoorde man het met een gekarteld tafelmes had aangevallen. Tijdens die restauratie werd het inzetstuk weer vervangen door een nieuw inzetstuk.
,,Het verhaal van het gat is een zijweggetje, een klein puzzeltje in de geschiedenis van Rembrandts schilderij”, vertelt schilderijenrestaurator Esther van Duijn. Tijdens haar onderzoek naar de restauratiegeschiedenis van De Nachtwacht ging ze door stapels documentatie van de restauratie in 1975/76, met allerlei papieren en foto’s. Tot ze plotseling stuitte op het oude stukje waarop het gat geschilderd was. ,,Ik had toen nog geen idee wat voor implicaties het zou kunnen hebben voor het onderzoek.”
De draden van het lapje, dat zo’n 12 bij 8 cm meet, lagen niet recht ten opzichte van de originele draden. Het sloot niet mooi aan, dus besloot men in 1975 om het te vervangen door een beter inzetstukje. Dat gebeurde ook met een ander gat, op een minder prominent deel van het schilderij. ,,Ze hebben twee van zulke stukjes verwijderd en deze is bewaard gebleven. We weten niet waarom, want ze waren destijds vrij makkelijk in het weggooien van resten.”
Van Duijn vroeg zich af hoe oud het stukje zou kunnen zijn en dacht eerst aan de restauratie die duurde van 1945 tot 1947. Tot ze erachter kwam dat het lapje één karakteristiek onderdeel heeft dat heel herkenbaar is. In de verticale baan van de trommel zit een stipje, iets wat eigenlijk nergens anders in de verticale banen voorkomt.
,,Uit foto’s van 1945 zie je ditzelfde stipje zitten, plus een barst die heel herkenbaar is. Dat wil zeggen dat dat inzetstuk al van voor de restauratie van 1945 moet zijn.” Nader onderzoek moet uitwijzen hoe oud het stukje werkelijk is, maar uit andere documenten blijkt al dat het in elk geval van voor 1889 stamt.
Uit een notitie die halverwege de 19de eeuw is gemaakt, blijkt dat er een timmermanshamer door De Nachtwacht is gegaan. Maar het blijft onduidelijk of dat het bewuste gat heeft veroorzaakt. Zou het gat in de 18de eeuw al zijn ontstaan? Of misschien in de 17de eeuw, toen het nog op de originele plek in de Kloveniersdoelen hing? Verhalen over musketten die per ongeluk afgingen of lansen die zich in de daar aanwezige schilderijen boorden zijn er wel, maar het is de vraag of men werkelijk zo slordig met de schuttersstukken omsprong.
(kopie van: https://www.parool.nl)
De levensloop van Vincent van Gogh, een samenvatting uit het boek “De Grote Vincent van Gogh Atlas”
1300 tekeningen, 850 schilderijen en 800 brieven (685 aan Theo)
Vincent van Gogh werd geboren als zoon van een protestantse dominee in Zundert in 1853. Na schooltijd zwierf hij graag in de omgeving van Zundert en las veel. Een stille jongen met vuurrood haar en sproeten. Na een afgebroken studie aan de HBS in Tilburg, werd Vincent jongste bediende bij de vermaarde Kunsthandel Goupil & Co. in den Haag. Zijn oom Vincent van Gogh was mede eigenaar van Goupil. Vervolgens was Vincent ook werkzaam bij de vestigingen van Goupil in Londen en Parijs.
Vincent voelde zich geleidelijk toch meer aangetrokken tot theologie, hij studeerde zelfs een jaar theologie in Amsterdam, maar studie mislukt.
Hij ging zijn geluk richting kunst beproeven. Volgt lessen aan de kunstacademie in Brussel, ging weer terug naar zijn ouders in Brabant om zich meer in tekenen te bekwamen. Zijn vader had inmiddels een aanstelling als dominee in Etten aanvaard, in een klein gebouwtje naast de pastorie in Etten kreeg Vincent zijn eerste atelier. Hij werkte bijna aan een stuk door, probeerde dorpsgenoten als model te laten fungeren, het liefst in hun werkkleding, terwijl de mensen zich liever in hun nette zondagse pak lieten vereeuwigen. “Petites misères” uit het leven van een kunstenaar schreef hij later aan Theo.
Vincent toonde zijn tekeningen aan zijn aangetrouwde neef Anton Mauve -den Haag- en wekte zijn interesse. Mauve adviseerde hem ook met olieverf te gaan werken, Vincent kreeg een schilderskist gevuld met benodigdheden cadeau van Mauve. Vincent verbleef in de jaren 1881 tot 1883 in Den Haag. In het atelier van Mauve schilderde hij het “Stilleven met aarden pot en klompen – 1881”, (Kröller Müller- Otterlo) hij was verguld met het compliment van Mauve voor zijn werk.
In de tussentijd liep hij met het plan rond om naar de heidevelden en het veenlandschap in Drenthe te reizen om zich daar helemaal op het tekenen en schilderen te kunnen richten. Na een lange treinreis vanuit Den Haag arriveerde Vincent in Hoogeveen, vond onderdak bij spoorwegbeambte Albertus Hartsuiker. “Mooi is het hier alles, waar men ook gaat” schreef hij aan Theo. Op de heide ziet hij schaapskooien en herders, mooier dan die in Brabant. De vol beladen turfschuiten, hardwerkende bevolking, de eenvoud, dit betekende voor Vincent het echte leven. Toch wil hij dringend verder kijken en vertrekt begin oktober 1883 per trekschuit naar het tweelingdorp Nieuw Amsterdam/Veenoord. In het logement van Hendrik Scholte (nu van Goghhuis) huurt hij een kamer. Al na een paar dagen schreef hij Theo “’t is hier vrede”, “ik geloof dat ik mijn landje heb gevonden hoor” hier zou hij willen blijven …… Hij was vaak schilderend in de omgeving te vinden.
Vincent wil graag Zweeloo bezoeken om de Duitse schilder Max Liebermann te ontmoeten. Logementhouder Scholte moest naar de markt in Assen, Vincent kon meerijden. Helaas bleek Liebermann alleen in de zomerperiode in Zweeloo te zijn. Vincent maakte er een paar schetsen, o.a. het kerkje van Zweeloo. Hij liep terug naar het logement van Hendrik Scholte, genoot onderweg van de oneindigheid en lucht van het Drentse landschap.
Ondanks de gezelligheid bij de open haard in Scholtes logement, voelde Vincent zich eenzaam en buitengesloten. Hij stelt zelfs Theo voor ook schilder te worden en naar Drenthe te komen. In november is het te nat en koud om buiten te kunnen schilderen. Vincent besloot om terug te keren naar zijn ouders, die inmiddels in Nuenen woonden.
Hij huurde een atelierruimte in Nuenen, thuis met zijn ouders was de verstandhouding niet optimaal. Vincent schilderde in deze periode o.a. “de Aardappeleters”.
De creatieve zoektocht van Vincent ging verder. In Antwerpen volgde hij een studie “antiek tekenen”, maakte studie niet af en vertrok naar Parijs. Ging daar samenwonen met Theo op Montmartre, schilderde in het atelier van Cormon. Vincent raakt bekend met het impressionisme, zijn werk werd lichter en krijgt fellere kleuren. Hij ontmoette Gauguin, Emile Bernard en Toulouse-Lautrec.
Parijs werd te lawaaierige voor hem, hij vertrok naar Zuid Frankrijk, Arles. Vincent was verrukt van het licht en de heldere kleuren van het landschap. “Had ik dit land maar gekend op mijn 25ste en er niet op mijn 35ste aankomen”. In Arles ontwikkelde hij het plan om het “Atelier van het Zuiden” te beginnen met Gauguin en Bernard, (Gele Huis), samen schilderen, van elkaar leren en de kosten delen. Om het atelier op te vrolijken, schilderde Vincent 7 schilderijen met zonnebloemen.
Theo zou de door de kunstenaars gemaakte schilderijen bij Goupil in Parijs kunnen verkopen. Helaas alleen Gauguin kwam naar Arles. Vincent werkte hard maar raakte ondervoed en uitgeput, ook door meningsverschillen met Gauguin.
Het plan mislukte, Vincent kreeg een inzinking, sneed een deel van zijn oor af en werd vervolgens opgenomen in een inrichting in Saint Remy, privé verpleeginrichting Maison de Santé, een voormalig klooster.
Vincent bleef schilderen, soms onder begeleiding ook buiten de inrichting Er kwam zelfs voorzichtig erkenning voor zijn werk, Vincent werd echter teveel gekweld door verdriet om publiciteit aan te kunnen. 3 van zijn schilderijen werden tentoongesteld op een tentoonstelling in Brussel, Anna Boch koopt “de rode wijngaard – 1888”, enig tijdens Vincents leven verkochte schilderij.
Vincent verlangde terug naar Parijs, werken tussen “die gekke zieken” maakt hem van streek, schreef hij. Na meerdere aanvallen in Saint Remy was het voor hem duidelijk, dat hij niet zou herstellen in de inrichting, hij wil verhuizen naar het noorden, naar Parijs.
Theo reageerde eerst voorzichtig en stelt hem voor om te gaan wonen in het kunstenaars dorp Auvers sur Oise, ongeveer 30 km ten noorden van Parijs. Er woonde daar ook een arts, dokter Paul Gachet, die wel een beetje op hem zou willen letten. De treinreis ging via Parijs en Vincent bezocht Theo en zijn vrouw Jo in hun appartement, hij was onder de indruk van hun naar hem vernoemde pasgeboren zoontje, Vincent Willem.
Aangekomen in Auvers nam Vincent intrek in de Auberge Ravoux. Hij vond het dorp en het platteland in de omgeving prettig. Maakte lange wandeltochten op zoek naar onderwerpen voor zijn schilderijen. Hij probeerde in zijn schilderijen tot uitdrukking te brengen hoe wanhopig snel de dingen in het moderne leven voorbijgaan. Vincent vermoedde dat Theo hem niet langer financieel kon ondersteunen. Hij vond dat hij gefaald had en realiseerde zich dat zijn obsessie voor zijn kunst hem niets had opgeleverd, daar kon hij niets meer aan veranderen.
Op 27 juli 1890 trok Vincent voor de laatste keer de korenvelden van Auvers in en schoot zichzelf in de borst. Hij stierf op 29 juli in de ochtend, met Theo aan zijn zij.
Een jaar later overlijdt Theo, de beide broers liggen naast elkaar begraven op het kerkhof van Auvers sur Oise
De weduwe van Theo, Jo van Gogh-Bonger, ontfermt zich over de schilderijen, tekeningen en brieven van Vincent
Geleidelijk begint er belangstelling voor het werk van Vincent van Gogh te komen (o.a. van echtpaar Kröller).
Over Rembrandt van Rijn
Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden, 15 juli 1606 – Amsterdam, 4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilder, etser en tekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de meest belangrijke Hollandse meester van de 17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen. Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, (Het caravaggisme is een stroming in de 17de-eeuwse schilderkunst, naar aanleiding van de revolutionaire stijl van de Italiaanse meester Caravaggio.) Dit is opmerkelijk daar hij nooit in Italië is geweest. Zijn bijzondere beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek.
Het oeuvre van Rembrandt wordt door kunsthistorici in vijf periodes ingedeeld, te beginnen met de Leidse periode (1625-1631). Vanaf 1629 begint de ontwikkeling als kunstenaar, waarbij Rembrandt met contrasten begint te werken en zijn belangstelling is gewekt voor de lichtbehandeling; na 1640 treedt een versobering in. In de jaren 1650 zijn penseelstreken duidelijk zichtbaar en de kleuren rijker.
Rembrandt beschouwde zichzelf vooral als een historie- en portretschilder. Hij was een zelfverzekerde man en vervaardigde in alle levensfasen, maar vooral na 1660 zelfportretten welke door iedereen werden bewonderd.
De honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens; hij beeldde zichzelf af als de apostel Paulus en zette zichzelf in zijn zelfportret uit 1658 neer als een koning uit het Oosten.
Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn heeft ook zijn huishoudster/vriendin Hendrickje Stoffels gefungeerd als model.
Over de Nachtwacht
De Nachtwacht is het beroemdste schilderij dat geschilderd is door Rembrandt van Rijn. Het geldt dan ook als een van de meest waardevolle werken ter wereld. De volledige naam van het schilderij is “De compagnie van Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren”. Het schilderij heeft lang in de vergetelheid in het donker gestaan. Door het vuil en stoffigheid werd het erg donker en kreeg daarom de naam “De Nachtwacht”. Momenteel is het na een aantal restauraties weer goed zichtbaar. Het hangt in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Het schilderij is gemaakt in 4 jaar tijd en was klaar in 1642. Het meet nu 363cm x 437 cm. Oorspronkelijk was het veel groter, maar omdat het moest passen tussen twee deuren in het nieuwe stadhuis van Amsterdam (nu het paleis op de Dam) werd het schilderij op maat gesneden. Ook de hoogte moest worden aangepast.
In de Tweede Wereldoorlog is het schilderij opgerold en werd het voor de Duitsers op diverse plekken verstopt, waaronder in de Staatsmijnen in Limburg. Zwaar beschadigd kwam het de oorlog door. Gelijk na de oorlog vond een restauratie plaats.
Volgens deskundigen staat Rembrandt zelf ook op het schilderij. Een beetje links van het midden tussen een man met een hoed en een man met een helm. Het oog wat net te zien is, zou het oog van Rembrandt zijn.
De mannen op het schilderij zijn schutters. De schutter, zelf ook burger van de stad, beschermde de bewoners. Dat gebeurde in groepsverband, genaamd “de schutterij”. Een schutterij is een vereniging die in de middeleeuwen de stad verdedigde. Schutters zorgen voor orde en rust in de stad. Zij waren bewapend en hielden ’s nachts de wacht en patrouilleerden. De schutterij kun je vergelijken met de politie van nu. Leden van de Schutterij werden vaak geportretteerd, altijd strak en stijf, een geposeerd staatsieportret. Rembrandt doorbrak dit en schilderde de compagnie in actie, alsof ze op het punt stonden op patrouille te gaan. Niet iedereen was destijds gecharmeerd van de voor die tijd flamboyante wijze waarop Rembrandt de compagnie van Banning de Cock en van Van Ruytenburg portretteerde.